Altijd bereikbaar zijn leek nog geen generatie terug een gruwel, nu is het realiteit. Wat er sneuvelt in het gevecht om onze aandacht: het vermogen om stil te staan bij onszelf en onze omgeving.
Kunnen we nog niets doen, wachten zonder doel, mijmeren, ons vervelen, met die eeuwige smartphone onder handbereik? Met die vraag begon Vivian Keulards aan een experiment. Met een smoes vroeg de fotograaf aan haar proefpersonen om hun telefoon in te leveren, waarna ze de jongeren tien minuten alleen liet voor het oog van een draaiende camera.
Ik bekijk de beelden en zie van alles: verveling, onwennigheid, ongemak en gelatenheid. Maar wat ik vooral zie, is dat de van hun smartphone beroofde proefkonijnen er nogal ontheemd bij zitten.
Als ik mij niet vergis, hebben al die gelaatsuitdrukkingen gemeen dat ze een verweesde indruk maken. Er is deze digital natives, met een gemiddelde schermtijd van al gauw vijf uur per dag, iets ontnomen waarmee ze vergroeid zijn: een apparaat dat als verlengstuk van hun lichaam én geest functioneert. Zo’n extensie wegnemen is te vergelijken met een amputatie. De digitaal haven-lozen zijn een deel van hun wezen kwijt, met als gevolg dat een mentale fantoompijn hun gezichten tekent.
Wie meent dat een dergelijke reactie voorbehouden is aan een generatie die opgegroeid is met smartphones, vergist zich. Ook mensen die het mobielloze tijdperk nog hebben meegemaakt kunnen zich nauwelijks nog een moment zonder hun digitale metgezel voorstellen. Zij zijn in korte tijd evengoed versmolten met hun mobieltjes en gewend geraakt aan een leven waarin je voortdurend online en bereikbaar bent. De smombie – smartphone-zombie – is een generatie-overstijgend fenomeen.
‘Hoezo moet ik altijd bereikbaar zijn?’
Toen Steve Jobs in juni 2007, nu precies vijftien jaar geleden, de iPhone introduceerde, konden weinigen bevroeden dat ons dagelijks leven in die vijftien jaar tijd zo rigoureus van karakter zou veranderen. We zijn collectief een sociaalpsychologisch experiment aangegaan met verstrekkende gevolgen voor onze mentale en fysieke inborst. Termen als nomofobie (angst om niet bereikbaar te zijn), infobesitas en social-mediastress wijzen erop dat het experiment, naast alle evidente voordelen, bijwerkingen kent.
Hetzelfde geldt voor de toestand van het maatschappelijk lichaam. De schermificering heeft zich ook hier in no time tot in de kleinste haarvaten genesteld en onze omgangsvormen, communicatiepatronen en de wijze waarop we ons in het publieke domein voortbewegen ingrijpend veranderd.
Of de individuele lusten nog wel tegen de collectieve lasten opwegen, is een pregnante vraag in tijden van polarisatie en desinformatie. Daarover later meer.
Dat de snelheid waarmee we verslingerd zijn geraakt aan Jobs innovatie ongekend is en dat we ons daar nog nauwelijks van bewust lijken, wordt treffend geïllustreerd door een geestig filmpje uit 1998, te bewonderen op YouTube, van documentairemaker Frans Bromet. Het is de tijd dat de eerste mobieltjes in het straatbeeld verschijnen en Bromet vraagt willekeurige voorbijgangers of ze er ook eentje zouden willen: “Nee, hoezo moet ik altijd bereikbaar zijn?”, antwoordt de een. Een ander: “Een mobiele telefoon? Nee, ik ben niet zo belangrijk.” “Dan zit je op de fiets en dan word je gebeld!”, schatert weer een ander.
Bromet heeft een tijdsdocument gemaakt met zeggingskracht voor onze huidige digitale conditie. Je kunt na het zien van de fragmenten concluderen dat we massaal iets zijn gaan doen dat ingaat tegen onze diepste intuïties, iets wat ons nog geen generatie terug een gruwel leek: altijd bereikbaar zijn.
Maar daarmee gaan we voorbij aan de boodschap van de Canadese filosoof Marshall McLuhan. Zijn invloedrijke boek Understanding Media, dat in 1964 verscheen, heeft als veelbetekenende ondertitel The Extensions of Man. Wat McLuhan duidelijk maakt, is dat technologieën verlengstukken zijn – hij noemt ze zelf verwijdingen – die bestaande menselijke vermogens, zowel fysieke als mentale, vergroten, versnellen en intensiveren.
Zo geeft hij het voorbeeld van het wiel als een versnelling van de voet, het mes als een verscherping van de hand, en de televisie als een uitbreiding (of verwijding) van onze ogen en oren.
En nu komt het: de smartphone vergroot eveneens de menselijke vermogens, maar dan op duizelingwekkende wijze. We zijn voortdurend en slechts enkele swipes verwijderd van de gedroomde bedpartner (Tinder), die felbegeerde retro-lamp (Marktplaats) of het grappigste dan wel gruwelijkste filmpje ooit (YouTube). Met Google-maps bewegen we ons gewichtsloos en zonder te verdwalen van A naar B, met WhatsApp ligt de hele wereld binnen communicatiebereik en sociale media bevredigen de diepgewortelde menselijke behoefte aan erkenning en aandacht in de vorm van virtuele schouderklopjes, oftewel likes en shares.
Verslingerd aan het schermpje
Kortom, onze hedendaagse extensie in zakformaat heeft ons niet alleen in tovenaarsleerlingen veranderd, maar zorgt er bovendien voor dat het sociale dier dat mens heet nooit om aandacht of sociale interactie verlegen zit. Sterker nog, het feit dat onze nucleus accumbens – het beloningscentrum in de hersenen – onafgebroken geprikkeld wordt (like!), maakt de smartphone tot een zoemend dopaminepompje dat de schermmens 24 uur per dag van een gelukshormoon met verslavende potenties voorziet. Nogal wiedes dat gebruikers nauwelijks meer raad weten met zichzelf, zodra zij worden losgekoppeld.
Daar komt bij dat zich achter onze aaibare beeldschermpjes en verleidelijke applicaties een techindustrie schuilhoudt die er alles aan doet om ons, de users, aan onze schermpjes vast te lijmen. En dat lukt alleraardigst, mede dankzij het ‘rode boekje’ van Silicon Valley met de illustere titel Hooked. In dit werk beschrijft de auteur, Nir Eyal, strategieën om de datamens blijvend te verslingeren aan diens devices.
Voor de techtitanen is het vangen van onze aandacht bittere noodzaak, want hoe meer we swipen, liken en sharen des te meer data we genereren. En data zijn de smeerolie waarop de internetindustrie draait.
We zijn in een aandachtseconomie op steroïden beland. Of, om het oorlogsjargon te vatten: er vindt een aanval op onze aandacht plaats die zonder precedent is. Van alle kanten wordt het multitaskende voetvolk dag en nacht bestookt met mailtjes, appjes, updates, likes, notificaties, alerts en wat dies meer zij.
Aan dit gevecht om onze aandacht, de versnippering ervan, hangt een prijskaartje: het vermogen om aandachtig bij onszelf en onze omgeving stil te staan, raakt uitgeput. Er is steeds minder ruimte om zonder afleiding te lummelen en te mijmeren, om de tijd te laten versmelten en onze gedachten de vrije loop te laten.
We zijn allengs in digitale werkmieren veranderd, altijd bedrijvig in de weer met informatie- en communicatiestromen die begin noch einde kennen.
Zodra je de kinderen van het informatietijdperk hun aandachttrekkende verlengstuk afneemt, doemt er een gapende leegte op waarmee zij zich nauwelijks raad weten. Het werk van Keulards legt hier getuigenis van af.
Toewijding en betrokkenheid
De uitputting van onze aandacht is geen vrijblijvende kwestie. Aandacht is een menselijke hulpbron, net zoals water en lucht dat zijn. Waar zuivere lucht ons laat ademen, laat zuivere aandacht ons denken en voelen. Aandacht stelt ons in staat halt te houden bij onze gedachten en gevoelens en er een relatie mee aan te gaan.
Met andere woorden: aandacht staat voor toewijding en betrokkenheid, bij onszelf en de wereld. Helaas is aandacht ook een schaars goed. Het menselijk brein is nu eenmaal ontvankelijk voor prikkels en laat zich snel afleiden. De ontwerpers van ons digitale onderkomen weten dat maar al te goed.
De smartphone is dus enerzijds een extensie die tegemoetkomt aan het verlangen van de mens om zijn vermogens te vergroten, tot op het punt dat hij zich een godenzoon waant, en die tegelijkertijd de mogelijkheden voor erkenning en aandacht verduizendvoudigt. Anderzijds zitten er slimme mensen in onze machientjes verstopt, die zeer behendig zijn in het annexeren en exploiteren van onze aandacht.
Sluimerende zingevingscrisis
Er is nog een reden waarom we bij het minste of geringste naar onze mobieltjes grijpen. Daarvoor kunnen we te rade gaan bij de filosoof Friedrich Nietzsche. Nietzsches beroemde aforisme waarin hij God doodverklaarde, moet gelezen worden als een waarschuwing. Na de ‘dood van God’ is er een sluimerende zingevingscrisis ontstaan.
Op de vraag waartoe het leven dient, moet de moderne mens het antwoord veelal schuldig blijven. Hij heeft niet alleen God doodverklaard, maar tevens elke externe of hogere autoriteit vaarwel gezegd. We hebben ons bevrijd van bijgeloof en hekserij, van de macht van de aristocratie en de geestelijkheid, tot aan de autoriteit van de staat en het ouderlijke gezag in de jaren zestig van de vorige eeuw.
Zo bezien kun je de hele gang van de westerse geschiedenis als een bevrijdings- en emancipatiebeweging lezen. Toen die bevrijdingsbeweging was uitgeraasd, wandelde het autonome en authentieke individu de geschiedenis binnen, een individu dat in zijn zoektocht naar zingeving, betekenis, waarheid of identiteit voortaan volledig op zichzelf aangewezen was.
Dit essay is op 18 juni 2022 verschenen in dagblad Trouw, beeld is van Suzan Hijink.